Rectificatie op grond van artikel 6:167 B.W. naar aanleiding van ingezonden brieven in weekinfo. Misleidende reclame.
Klik HIER om de volledige uitspraak te lezen.
28 mei 2004 Eerste Kamer Nr. C02/322HR JMH Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie), gevestigd te 's-Gravenhage, EISER tot cassatie, voorwaardelijk incidenteel verweerder, advocaat: mr. G. Snijders, t e g e n [Verweerster], wonende te [woonplaats], VERWEERSTER in cassatie, voorwaardelijk incidenteel eiseres, advocaat: mr. E. van Staden ten Brink. 1. Het geding in feitelijke instanties...
Klik HIER om de volledige uitspraak te lezen.
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 28 november 2003 heeft verweerder een namens eiseres ingediend bezwaarschrift voor zover gericht tegen een door verweerder genomen besluit van 15 augustus 2002 waarbij correcties zijn opgelegd over de jaren 1997 tot en met 2000, ongegrond verklaard en voor zover gericht tegen een besluit van verweerder van 21 augustus 2002 waarbij ter zake boetenota’s zijn opgelegd, ten aanzien van de boetes over de jaren 1997 tot en met 1999 gegrond en voor het overige (de boete over het jaar 2002) ongegrond verklaard.
Uitspraak in hoger beroep bevestigd; LJN AU0314
Klik HIER om de volledige uitspraak te lezen.
Only Natural als franchisegever en gedaagde in conventie als franchisenemer hebben een franchiseovereenkomst gesloten, waarbij Only Natural aan gedaagde in conventie het recht van franchise heeft verleend voor de exploitatie van een “Australian Homemade-winkel”.
Eveneens hebben Only Natural en gedaagde in conventie een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot de inventaris en de bouwkundige voorzieningen aanwezig in voormeld bedrijfspand.
Only Natural heeft gevorderd: de franchiseovereenkomst met onmiddellijke ingang te ontbinden.
Klik HIER om de volledige uitspraak te lezen
Kern van het geschil in principaal en incidenteel appel is de vraag - in essentie - of [appellant], door te handelen in strijd met het bepaalde in art. 14 van de franchiseovereenkomst d.d. 6 september 2001, daarmede aan [geïntimeerde] de op art. 4 lid 8 van genoemde overeenkomst gebaseerde bevoegdheid heeft verschaft tot ontbinding van deze overeenkomst, gelijk [geïntimeerde] bij brief van 26 februari 2003 heeft gedaan. Op deze vraag heeft grief 3 in het principaal appel (ten dele) betrekking.
Klik HIER om de volledige uitspraak te lezen.
12 maart 2004 Eerste Kamer nr. C02/237HR JMH/MD Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: 1. [Eiser 1], wonende te [woonplaats], 2. [Eiser 2], wonende te [woonplaats], EISERS tot cassatie, incidenteel verweerders, advocaat: mr. S.C. Meijler, t e g e n 1. [Verweerder 1], 2. [Verweerder 2], beiden wonende te [woonplaats], VERWEERDERS in cassatie, incidenteel eisers, advocaat: voorheen mr. T.A. Tanja-van den Broek, thans mr. M.H. van der Woude. 1. Het geding in feitelijke instanties...
Klik HIER om de volledige uitspraak te lezen.
Het bestuur van de franchisenemersvereniging heeft in redelijkheid en billijkheid niet het besluit kunnen nemen tot verhoging van de marketingbijdrage van de franchisegever zonder eerst de door het bestuur en de algemene ledenvergadering vastgestelde toestemmingsprocedure te volgen.
Klik HIER om de volledige uitspraak te lezen.
In cassatie staat de vraag centraal of een franchisegever heeft in te staan voor de deugdelijkheid van een in zijn opdracht verricht onafhankelijk vestigingsplaatsonderzoek en of – in het verlengde daarvan – de franchisenemer zonder meer mag afgaan op de in dat onderzoek in het vooruitzicht gestelde omzetprognose. De prognose dient deugdelijk te zijn. De franchisegever is in beginsel aansprakelijk wanneer de prognose die hij aan de aspirant franchisenemer heeft gegeven niet deugdelijk is onderbouwd of wanneer deze op verkeerde uitgangspunten is gebaseerd. De grondslag van de aansprakelijkheid van een schuldenaar voor door hem ingeschakelde derden als hiervoor beschreven (artikel 6:76 BW en artikel 6:171 BW) zijn dezelfde indien het gaat om het inschakelen van een derde tijdens de precontractuele fase. Niet bij wege van hypothetische feitelijke grondslag kan ervan worden uitgegaan dat het rapport fouten bevat.
Klik HIER om de volledige uitspraak te lezen