Wet Franchise

De precontractuele uitwisseling van informatie

In de Wet Franchise zijn uitgebreide informatieverplichtingen opgenomen voor de franchisegever. De franchisegever moet voorafgaand aan het sluiten van de franchiseovereenkomst alle informatie verstrekken aan de kandidaat-franchisenemer, waarvan de franchisegever weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die van belang is voor het besluit van de franchisenemer om de franchiseovereenkomst al dan niet aan te gaan. Zo heeft de franchisegever onder meer de verplichting tot het verstrekken van historische (financiële) vestigingsplaatsgegevens, voor zover deze gegevens redelijkerwijs beschikbaar zijn. Volgens de toelichting op de Wet Franchise, ziet deze verplichting niet op het verstrekken van een prognose.

Ook de franchisenemer heeft een informatieplicht. De franchisenemer moet onder andere openheid van zaken geven over zijn financiële situatie, zodat de franchisegever kan inschatten of de franchisenemer de noodzakelijke investering kan doen.

 Lees hier meer informatie over de precontractuele uitwisseling van informatie.

 

Informatieverplichting tijdens de looptijd van de franchiseovereenkomst

Tijdens de looptijd van de franchiseovereenkomst dient de franchisegever alle informatie te verstrekken, waarvan hij weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat deze van belang is voor het uitvoeren van de franchiseovereenkomst. De franchisegever dient in dat kader de franchisenemer in ieder geval tijdig te informeren over:

  • voorgenomen wijzigingen van de franchiseovereenkomst;
  • van de franchisenemer te verlangen investeringen;
  • een besluit tot gebruik van een afgeleide formule, met een overzicht van de inhoud en strekking van deze formule;
  • de aanwending van de financiële bijdragen die franchisenemers hebben betaald.

De franchisegever dient alle informatie op een zodanige manier te verstrekken, dat die informatie toegankelijk is en blijft voor de andere partij gedurende de periode met het oog waarop de informatie is verstrekt. De informatie dient daarnaast voor de gemiddelde franchisenemer binnen de betreffende franchiseformule duidelijk, begrijpelijk en ondubbelzinnig geformuleerd en vormgegeven te zijn.

 

Overleg en instemming

Er dient minstens eenmaal per jaar overleg plaats te vinden tussen de franchisegever en de franchisenemer. Daarnaast komt de franchisenemer een instemmingsrecht toe, indien de franchisegever de franchiseformule wil wijzigen dan wel een afgeleide formule wil exploiteren zonder hiertoe de franchiseovereenkomst te wijzigen, én de franchisenemer met het oog hierop:

  • een investering moet doen;
  • een vergoeding, opslag of andere financiële bijdrage moet betalen;
  • andersoortige kosten voor zijn rekening dient te nemen; of
  • omzetderving leidt.

Deze instemmingsplicht houdt in dat een instemming nodig is van ofwel een meerderheid van de in Nederland gevestigde franchisenemers ofwel van elk van de in Nederland gevestigde franchisenemers die op enige wijze zoals hiervoor genoemd geraakt worden. De franchisegever bepaalt welke instemming van toepassing is.

Om te voorkomen dat de franchisegever ook voor wijzigingen met een beperkte (negatieve) impact de instemming van de franchisenemers nodig heeft, kan de franchiseovereenkomst ook drempelwaarden bevatten. De franchisegever hoeft in dat geval pas instemming van de franchisenemers te hebben indien de voorgestelde aanpassingen in financieel opzicht de drempelwaarden te boven gaan. De hoogte van de drempelwaarden dienen voor het aangaan van de franchiseovereenkomst te worden bepaald.

Bij het bepalen van de hoogte van de drempelwaarden moet de franchisegever ook rekening houden met een ander wetsartikel. In artikel 7:912 BW is opgenomen dat franchisegever en franchisenemer zich jegens elkaar als een goed franchisegever en een goed franchisenemer dienen te gedragen. Indien de franchisegever de drempelwaarden op een zodanig hoog niveau vaststelt dat feitelijk het instemmingsrecht wordt omzeild, kan de rechter achteraf bepalen dat betreffende franchisegever op dit punt niet als een ‘goed franchisegever’ heeft gehandeld. Dat kan verregaande consequenties hebben. Het verdient derhalve aanbeveling dat met verschillende drempels wordt gewerkt, dat goed wordt nagedacht over de hoogte van de drempels en dat bij de franchisenemers ook draagvlak wordt gecreëerd. Ook de franchisenemers hebben immers baat bij een formule die wendbaar is en zonder teveel obstakels op onderdelen tussentijds bijgestuurd kan worden. Bij het creëren van draagvlak kan het ‘helpen’ om transparant te zijn en de (vertegenwoordiging van) franchisenemers tijdig te betrekken in het proces om een bepaalde wijziging door te voeren. Ook indien de financiële impact waarschijnlijk binnen de drempelwaarden blijft. Transparantie en draagvlak kan vervelende discussies achteraf voorkomen.

 

Non-concurrentiebeding

Het post-contractuele non-concurrentiebeding beperkt de franchisenemer om na afloop van de franchiserelatie bepaalde concurrerende activiteiten uit te oefenen. De reikwijdte van een dergelijk beding wordt beperkt tot:

  • hetgeen noodzakelijk is voor de bescherming van de knowhow, concurrerende goederen of diensten;
  • een periode van maximaal één jaar na afloop van de franchiseovereenkomst; en
  • het gebied waarbinnen de franchisenemer de formule mocht exploiteren.

 

Goodwill

De franchiseovereenkomst dient te voorzien in de wijze waarop wordt vastgesteld of er sprake is van goodwill in de onderneming van franchisenemer, wat de eventuele omvang is en in welke mate de (opgebouwde) goodwill al dan niet aan franchisegever is toe te rekenen. Indien er goodwill is die aan de franchisenemer kan worden toegerekend, dient de franchiseovereenkomst tevens te voorzien in een regeling omtrent de uitbetaling van deze goodwillvergoeding aan de franchisenemer bij beëindiging van de franchiseovereenkomst. Dit laatste geldt alleen indien franchisegever de onderneming van franchisenemer zelfstandig of middels overdracht aan een nieuwe franchisenemer wenst voort te zetten. Kortom, het moet voor de franchisenemer duidelijk zijn of er sprake is van goodwill en zo ja, op welke manier deze goodwill wordt vastgesteld.

Ook voor deze bepaling geldt dat het ‘goed franchisegeverschap’ een rol kan spelen. De franchisegever kan de franchiseovereenkomst immers contractueel en/of feitelijk zo opstellen dat de in de onderneming aanwezige goodwill, waarvan evident is dat deze voor een belangrijk deel is toe te rekenen aan franchisenemer, alsnog niet wordt uitgekeerd aan franchisenemer. Bijvoorbeeld door gebruik te maken van een voorkeursrecht, in combinatie met een bepaling over de toerekening van de goodwill. Of door gebruik te maken van een recht om overnamekandidaten te weigeren. Ook in dergelijke gevallen kan de benadeelde franchisenemer zich mogelijk beroepen op de bepaling dat de franchisegever als een ‘goed franchisegever’ moet handelen.

 

Dwingend recht

De Wet Franchise is van dwingend recht en is verplicht van toepassing voor alle franchisegevers waarvan de franchisenemers in Nederland gevestigd zijn. Er mag niet ten nadele van deze franchisenemers worden afgeweken van de bepalingen zoals opgenomen in de Wet Franchise. Een uitzondering wordt gemaakt voor franchisenemers die niet in Nederland zijn gevestigd. Voor deze groep franchisenemer kan worden afgeweken van de Wet Franchise, ook in het geval de franchisegever wel in Nederland is gevestigd en/of het Nederlands recht van toepassing is verklaard op de franchiseovereenkomsten.

 

Overgangsrecht

Vanaf 1 januari 2021 moeten alle franchisegevers en franchisenemers zich confirmeren aan de Wet Franchise. Ook de franchiseovereenkomsten dienen aan de Wet Franchise te voldoen. Tot 1 januari 2023 geldt een overgangsperiode voor bestaande franchiseovereenkomsten ten aanzien van de artikelen 7:920 en 7:921 BW, in welke artikelen het instemmingsrecht, de goodwill-regeling en het non-concurrentiebeding is geregeld. De franchiseorganisaties krijgen voor wat betreft de ‘bestaande’ franchiseovereenkomsten aldus een termijn van twee jaar om hun franchiseovereenkomst aan te passen. Voor de franchiseovereenkomsten die vanaf 1 januari 2021 worden gesloten geldt deze overgangsregeling niet.

Daarbij moeten de franchisegevers erop beducht zijn dat deze overgangsregeling niet geldt voor bestaande franchisenemers die hun franchiseovereenkomst verlengen. Indien de ingangsdatum van de verlengde overeenkomst op 1 januari 2021 of later valt, is de Wet Franchise integraal van toepassing. Indien de verlengde franchiseovereenkomst niet aan de Wet Franchise is aangepast, loopt de franchisegever zelfs het risico dat achteraf wordt geoordeeld dat de verlengde franchiseovereenkomst nietig of vernietigbaar is.