Exhibitie art. 843a Rv.
Franchisenemers (C1000) hebben in casu geen recht op inzage in overeenkomst waarbij Jumbo de panden overdraagt aan Ahold.
Fishing expedition. Er bestaan geen aanwijzingen dat in de overeenkomst bepalingen staan waaraan de franchisenemers een recht of belang kunnen ontlenen.
Klik HIER om de volledige uitspraak te lezen.
Geschil over de vraag of de franchisenemer het contractuele non-concurrentiebeding overtreedt. De vraag wordt ontkennend beantwoord door de rechtbank. De rechtbank oordeelde dat het ontwikkelen van een beeldmerk, het deponeren van handelsnamen, het publiceren van een website, het aanmaken van een Twitter- en een Facebookaccount en het inlichten van het personeel in de gegeven omstandigheden niet te beschouwen zijn als concurrerende activiteiten, maar als voorbereidende activiteiten voor de nieuwe start na de looptijd van de franchiseovereenkomst.
Klik HIER om de volledige uitspraak te lezen.
Afwijzing van de vordering tot schadevergoeding wegens afgebroken onderhandelingen betreffende een franchiseovereenkomst tussen eisers en gedaagden.
Klik HIER om de volledige uitspraak te lezen.
Schending non-concurrentiebeding door voormalig franchisenemer.
Klik HIER om de volledige uitspraak te lezen.
Franchise- en vaststellingsovereenkomst GSM-shopformule.
Klik HIER om de volledige uitspraak te lezen.
Kort geding. Nakoming franchiseovereenkomst afgewezen omdat beide partijen de samenwerking willen beëindigen. Onduidelijk of non-concurrentiebeding geldt. Vorderingen over en weer afgewezen.
Klik HIER om de volledige uitspraak te lezen.
schadestaat, (on)voldoende onderbouwing, ex aequo et bono begroting in hoger beroep.
Klik HIER om de volledige uitspraak te lezen.
Ontslag bestuurder. Opzegverbod wegens ziekte? Bestuurdersaansprakelijkheid op grond van art. 2:9 BW.
Klik HIER om de volledige uitspraak te lezen.
Bart’s Retail heeft de franchise- en onderhuurovereenkomst opgezegd tegen 31 maart 2015. De franchisenemer verzet zich tegen ontruiming van het gehuurde pand en gehoudenheid aan het non-concurrentiebeding na beëindiging van de franchiseovereenkomst. De franchisenemer wil na beëindiging van de franchiseovereenkomst een soortgelijke bakkerswinkel beginnen in het gehuurde pand. De voorzieningenrechter staat dat toe, als de dan ex-franchisenemer zelf een huurovereenkomst heeft afgesloten met de verhuurder van het pand. Overwogen is dat Bart’s Retail in het contractsgebied van de huidige franchisenemer geen Bakker Bart winkel zal gaan openen na 31 maart 2015, voorts dat de twee andere Bakker Bart winkels in Ede geen concurrentie zullen ondervinden van een soortgelijke bakkerswinkel in het contractsgebied van de huidige franchisenemer en verder dat de franchisenemer fors heeft moeten investeren in de inrichting van de huidige Bakker Bart winkel, welke investering teniet gaat als het pand moet worden ontruimd.
Klik HIER om de volledige uitspraak te lezen.
Het verwijt dat voorlichting over te behalen ondernemingsresultaten onjuist is omdat zou zijn verzwegen dat met het filiaal geen gezond - volgens franchisenemer € 30.000,- - ondernemingsinkomen is te realiseren, is ongegrond. Allereerst geldt dat wanneer franchisenemer vindt dat slechts een ondernemersinkomen van € 30.000,- een gezond inkomen is, het haar uit de prognoses duidelijk moest zijn dat een dergelijk inkomen niet werd voorzien. In zoverre kan van dwaling geen sprake zijn. Daarnaast zijn zowel de behaalde bedrijfsresultaten als de privé opnames elk jaar meer dan € 30.000,-. Als de informatie vanuit franchisegever op deze punten al onjuist zou zijn, zijn de juiste, feitelijk gerealiseerde resultaten zodanig als franchisenemer vindt dat ze moesten zijn. Ook hierom kan in zoverre geen sprake zijn van dwaling.
Het verwijt dat de prognose van de loonkosten veel te laag is omdat een loonkostenpercentage van rond 20% in de door franchisegever zelf geëxploiteerde filialen aan de orde is en volgens het hoofdbedrijfschap detailhandel een loonkostenpercentage van 18 in de bovenkledingbranche gebruikelijk is, beoordeelt de rechtbank als volgt. De begroting van een onderneming ten behoeve van een franchisenemer wordt samengesteld uit diverse voorziene inkomsten en uitgaven. De opstelling daarvan resulteert in een voorzien resultaat. Op grond van de hoogte van dat voorziene resultaat beslist een franchisenemer of hij het risico van ondernemerschap aanvaardt. Wanneer het werkelijk gerealiseerde resultaat lager uitvalt dan werd voorzien is relevant of de begroting op onderdelen een verwijtbaar onjuiste prognose bevat. Wanneer het werkelijk gerealiseerde resultaat hoger uitvalt dan werd voorzien is dit in beginsel niet relevant. Niet aannemelijk is immers dat de franchisenemer geen overeenkomst zou zijn aangegaan als hij had geweten dat weliswaar op een punt begrote kosten hoger zouden uitvallen, maar tevens het bedrijfsresultaat hoger zou zijn dan werd begroot, zodanig dat daarmee de extra kosten meer dan zijn opgevangen. Deze situatie doet zich in het geval van franchisenemer voor. Dat franchisenemer bij een juiste voorstelling van zaken, het op alle onderdelen behaalde werkelijke resultaat, de overeenkomsten niet zou zijn aangegaan is niet aannemelijk. Dat zou anders kunnen zijn wanneer franchisenemer aan franchisegever zou hebben meegedeeld dat de (juistheid van de) prognose van de loonkosten voor haar van wezenlijk belang is. Dat is niet aan de orde.
Klik HIER om de volledige uitspraak te lezen.